“Dag rijke mensen”
Lopen langs de Waterkant in Paramaribo is een verdeeld genoegen. De Surinamerivier is breed en indrukwekkend. Kleine bootjes liggen aan de kant. Vroeger waren ze veerbootjes naar de andere kant. Er is een brug gekomen en nu bieden ze toeristen een tochtje op de rivier aan. Er wordt gewerkt aan paviljoens langs het water om het toerisme een boost te geven. Maar wat ligt daar in het water tussen waterplanten? Rotzooi, afval. Heel veel rotzooi. Verderop passeren we een taxistandplaats. ‘Dag rijke mensen’, zegt een van de chauffeurs. Het klinkt niet agressief, maar ironisch. Een ironie die we vaker zullen tegenkomen en als wij er even gevat op reageren wordt dat lachend aanvaard.
Suriname is een arm land, maar blijkbaar kun je in een arm land rijk worden. Buiten Paramaribo, voorbij de voormalige Russische Ambassade, nu een luxe hotel, richting Fort Amsterdam, liggen luxe villa’s, omheind door hoge hekken en voorzien van camera’s en honden. Daar ergens woonde ook Bouterse.
Ja, Paramaribo wordt slecht onderhouden. Overal ligt troep. Zwervers bewonen de leegstaande koloniale panden. Dat produceert af en toe een fikse brand, waardoor weer een van die panden een zwart gat wordt in de gevelrij. Er zijn veel zwarte gaten. De koloniale panden zijn overbodig geworden, staan leeg, raken in verval. Er is geen geld om ze te restaureren, en waarom ook, wat moet je ermee?
We waren met een taxi vanaf de luchthaven naar Paramaribo gebracht – een eindeloze weg langs dorpjes van Inheemsen, langs de verlaten aluminiumfabriek – en kwamen in een file terecht. De oorzaak was de na een fikse regenbui overstromende riolering. Die was al jaren kapot, vertelde de taxichauffeur. Er bleek van alles kapot in Paramaribo: de stoepen en straten, een belangrijke brug en in de krant las ik onlangs dat bij een brand de waterpomp van de brandweer het niet deed.
De stad en het land zijn desondanks fascinerend. In welke stad ter wereld leven zoveel verschillende mensen samen? Afkomstig uit Afrika, India, Indonesië, China, Nederland, Duitsland, Libanon, Brazilië en ook nog uit Suriname zelf, de veelheid aan Inheemse stammen. En nog een restje Joden, die naar Suriname kwamen omdat ze verjaagd waren uit Portugal en daarna uit Brazilië en in Suriname, vanwege hun kennis van plantagelandbouw met uit Afrika getransporteerde slaven, uiterst welkom was. Ik schreef een boek over hun geschiedenis, Joden in Suriname. 400 Jaar Surinaams Jodendom. Aankomst, glorietijd, neergang.
Met een bus werden we naar Atjoni gebracht. Van daar uit gingen we met een korjaal naar het zuiden. Naar het oerwoud. Dat doen toeristen, die willen weg uit hun luxe steden en de ongerepte natuur en de spanning van de stroomversnellingen beleven. En kijken naar de eindeloze bossen aan weerszijde van de rivier, luisteren naar de geluiden van vogels, en misschien een aap zien of een kaaiman. In die bossen verdwenen de Marrons, van de plantages ontsnapte slaven, om daar in vrijheid een eigen leven op te bouwen. Wat ook indrukwekkend is. We reisden naar Pikin Slee, een Marrondorp. Dat wilde ik bezoeken want ook daarover had ik geschreven. Ik had een onderzoek gedaan naar de godsdiensten van de Inheemse bevolking, de Indianen, van de Marrons en de Stadscreolen, en van de Rastafari in Suriname. De Hel dat is een Suikermolen is de titel van dat boek. Je kunt het vinden op mijn website www.benipenburg.nl. En, nee, het is geen spiritueel boek zoals de Openbare Bieb in Utrecht denkt.
De Rastafari hadden zich in Pikin Slee gevestigd en dat wilde ik wel eens zien. Ik had van een Nederlander, Roland van Reenen, bevriend met de Rastafari, video’s gekregen van hun bijeenkomsten. Edje Aligo Doekoe was hun leider. We verlieten met onze gids het dorp en kwamen drie bewoners tegen, Rastafari. Ze noemen dat een ‘gelukkig toeval’. Een van hen was Edje. De mannen vertelden dat ze in Nederland op het Oerol-festival gingen optreden. Met muziek en dans.
Nog een anekdote: We keerden terug met de korjaal naar Paramaribo om daar met een vliegtuig naar het Inheemse dorp Palumeu te gaan. Een mooie vlucht, hoor over het rijk beboste Suriname – met hier en daar grote lege plekken in het oerwoud, achtergelaten door gouddelvers. Armoede en natuurbehoud gaan niet samen. Bij aankomst bleek dat enige ironie ook Palumeu niet vreemd was. Ze hadden een aankomst- en vertrekhal gemaakt van elk een stuk of zes palen met een dak van boombladeren. Het dorp zou dankzij het toerisme een zekere welvaart hebben, maar dat was niet echt zichtbaar. Er is een eenvoudig schooltje met leuke enthousiaste juffen en kinderen. Er is een kerkgebouw van de Baptisten Gemeente Palumeu: Maranata, wat betekent ‘de Heer komt’. In Paramaribo waren we een predikant van de Baptisten tegen gekomen, die nogal sceptisch was over het geloof van de Palumeuse christenen. Ze hechten te veel waarde aan hun eigen geloof. Ze bewaarden nog hun maluwana, een groot houten bord met daarop geschilderd mensenetende rupsen en watermonsters, bleek ons toen we ernaar vroegen. Maar vergaten om te vragen of we hem mochten zien.
We gingen terug naar Paramaribo met een piepklein vliegtuigje, met een pilote, die op haar koptelefoon muziek had. Ze wiegde met haar hoofd op de maat van de muziek. Er valt nog veel meer te vertellen over een toeristisch bezoekje aan Suriname, maar herinneringen blijven. Na drieënhalve week gingen we weer terug.
De taxichauffeur die ons naar het vliegveld bracht was dezelfde als die ons naar Paramaribo had gebracht. Hij herinnerde ons eraan dat hij beloofd had via een andere route te rijden. We reden langs dorpen, die met elkaar hadden afgesproken hun rotzooi op te ruimen, we reden door Lelydorp, een dorp in opkomst. Er was file bij de luchthaven en de chauffeur suggereerde plagerig dat we misschien de vlucht zouden missen en hij ons dan maar hier er zou uitlaten. Waarop wij reageerden dat dat niet zou gebeuren en dat we dan bij hem thuis zouden overnachten. We werden netjes afgezet, hoor. De reis terug was ’s nachts. Het vliegtuig zat vol met oudere Surinamers die na familiebezoek weer naar Nederland terugkeerden. We zaten bij de nooduitgang en dan zit je dicht bij de toiletten. Er was veel toiletbezoek van de oudere heren.
Met de taxi vanaf Schiphol vroeg in de ochtend naar huis. De taxichauffeur was van Turkse afkomst. Hij klaagde dat hij in het laagseizoen niet net zoals in het hoogseizoen voor 200 euro naar een of andere badplaats in Turkije kon. Ze vroegen nu 800 euro. Ik moest 166 euro betalen voor het ritje naar Utrecht. Ironie is overal.
Ben Ipenburg
P.S. de genoemde boeken zijn te vinden op mijn website benipenburg.nl.